‘Uche-uche-uche en mogen wij nu een borrel?’

Oud-GVR-voorzitter Bert de Vries (1972-1983) noemt het ‘de glazen knikker-strategie’. Een jongetje dat op het schoolplein populair wil worden moet een fraaie glazen knikker meenemen. Dan willen andere jongetjes graag met hem spelen. De Vries: ‘We hadden als GVR op een gegeven moment geen glazen knikker, dus verzonnen we er een. Zo brachten we een gefingeerd bericht naar buiten dat we een opvolger zochten voor onze directeur Jan Klein. Deze moest gepokt en gemazeld zijn in de pr-wereld en ging op z’n minst een ton verdienen. Veel geld in de jaren ’70. Door met dat geld te flirten begonnen de BVA en de Vea ons opeens weer serieus te nemen.’

Straks neemt het GVR ten minste twee glazen knikkers – kennis & kunde – mee naar het Centrum voor Commerciële Communicatie dat met BVA en Vea wordt opgezet. Veel kennis & kunde wordt in de week gelegd in de periode dat jhr Wim van Andringa de Kempenaer (1953-1964) voorzitter is: het onderwijs, de reclamecode, de goede contacten met de Consumentenbond, de ideële reclame. Nog een kanjer van een knikker brengt de jonkheer in: Prins Bernhard.

jhr Wim van Andringa de Kempenaer

Bij de inhuldiging van Juliana als koningin in 1948 fungeert De Kempenaer als ‘maitre de plaisir’ voor de in het Amstel Hotel verzamelde hoge gasten. Prins Bernhard weet hij later te strikken als GVR’s beschermheer – een erefunctie die zelfs de Lockheed-affaire overleeft.

In de jaren van De Kempenaers bestuurslid- en voorzitterschap verschijnt ZKH geregeld persoonlijk op de congressen en houdt hij warme pleidooien voor de reclame en voor de export. Dat betekent natuurlijk prachtige publiciteit: serieuze èn hilarische. Trouw meldt in 1952 dat de prins op het 15de congres van poppenfilmer Joop Geesink vier figuren krijgt aangeboden om aan de prinsesjes te geven. Ze stellen allemaal de prins voor en wel in de uniformen van het leger, de luchtmacht,de marine en in civiel. ‘Hartelijk lachend om de gelijkenis nam de Prins de vier poppen in ontvangst.’

Nog meer pret is er als het GVR in 1962 in samenwerking met de International Advertising Association een congres-cruise houdt op de Nieuw Amsterdam.

De Kempenaer vertelt daarover in het jubileumjaar 1987 in Adformatie: ‘De Prins is toen naar Bergen in Noorwegen komen vliegen. Dat deed-ie zelf. Hij is mee teruggevaren naar Rotterdam. We hebben een paar onwaarschijnlijk feestelijke dagen aan boord gehad.’

Als de Prins niet verschijnt, worden trouw op elk GVR-congres over en weer telegrammen gewisseld en teksten voorgelezen als deze: ‘Uw vriendelijke telegram mij vanuit de vergadering gezonden heb ik zeer gewaardeerd. Gaarne mijn beste wensen voor het welslagen van uw congres. Bernhard Prins der Nederlanden.’ Z’n beeltenis siert lang de eerste pagina’s van de jaarverslagen.

In 1961 wijt De Telegraaf een paginagroot artikel aan de charismatische jonkheer Wim, die royalty en adel binnen het GVR heeft gebracht. De gigantische foto van De Kempenaer is uitgevoerd in een voor redactionele kolommen nog nooit vertoonde techniek: scraperboard.

Hij schudt in De Telegraaf een nu nog geldende metafoor uit de mouw: ‘Reclame is te vergelijken met een medicijn. Geeft men er te weinig van, dan gebeurt er niets. Geeft men de juiste dosis, dan heeft het zijn grootste effect. Geeft men er te véél van, dan treden vergiftigingsverschijnselen op of immuniteit, en dan mist het dus volkomen zijn uitwerking.’

De Kempenaer heeft veel voor de reclame in gang gezet en uitgebouwd, maar is wars van zwaarwichtigheid. In 1961 is het congres in Hilversum. Zijn karakteristieke stemgeluid is bewaard gebleven op zo’n flexibel grammofoonplaatje van de firma Sonopresse. Het congres loopt ten einde. Hij vertelt losjes over kennissen die onlangs voor hun kinderen een kakatoe hebben gekocht. Zo’n grijze, want die praat het beste. Dat valt enorm tegen, maar na een lange periode van zwijgen zegt het beest op een zeker uur van de dag: ‘Uche-uche-uche, en mag ik nou een bakkie thee?’ De Kempenaer: ‘En zo voelen we ons wel een beetje na een congres…Uche-uche-uche en mogen wij nu een borrel?’